|
Telefoon,
Wij telefoneren regelmatig met de kinderen en kleinkinderen in Den Haag. Zij zijn druk, wij zijn druk en dan blijkt ook Den Haag - Zeijen een te grote afstand voor een kort bezoekje. Lange tijd namen alleen zoon of schoondochter de telefoon op, tegenwoordig gebeurt het steeds vaker dat ik aan de andere kant van de lijn de oudste hoor: ‘Met Evie,’ klinkt het. ‘Met oma Els,’ zeg ik dan, maar dat is tegenwoordig overbodig. ‘Dat had ik al gezien’ krijg ik als antwoord en daarna vraagt ze netjes hoe het met mij gaat. We kletsen wat over haar school en wat ze aan het doen is en dan geeft ze de hoorn door aan haar vader. De hoorn, want als laatste der Mohikanen hebben veel familieleden naast een mobiele nog een vaste telefoon. Dat belt fijner als je lang met elkaar kletst. Het zijn sessies waar ik de tijd voor moet nemen, want als ik uitgepraat ben met zoonlief, moeten de jongens mij of opa Erno ook nog spreken. Dat wilden ze alle drie ook al toen ze nog kleine nauwelijks pratende peuters waren. Meestal kwam er niet meer dan een ‘dag oma’ en een hoop gehijg en gesmak vanaf de andere kant en waren het Erno of ik die hele verhalen tegen de hummels afstaken. Met Benjamin verliepen de telefoongesprekken het afgelopen half jaar vrijwel identiek. Zijn eerste vraag was: ‘Bincky is dood, hè?’ Amper vijf jaar oud snapt hij nog niets van de dood. Zijn volgende vraag was: ‘Wanneer is Bincky dan niet meer dood?’ of ‘Waarom is Bincky dood’. Erno of ik legde hem dan uit dat dood voor altijd was, waarna hij ons gedag zei en de telefoon aan zijn broer of zus gaf. Toen we in februari op zijn verjaardag waren, kwam hij naar me toe en vroeg: ‘Oma, hebben jullie Bincky in de auto gelaten?’ Er volgde weer een zo helder mogelijke uitleg, zonder de woorden ‘slapen of hondenhemel’. Vorig weekend hadden we weer eens een belmoment en het was het de eerste keer dat hij niet naar Bincky vroeg. Het is onduidelijk of hij het vergeten is of dat het misschien eindelijk tot hem is doorgedrongen dat Bincky nooit meer terugkomt. Ik vroeg Benjamin wat hij aan het doen was. ‘Ik ben doktertje aan het spelen,’ zei hij. ‘Met wie ben je doktertje aan het spelen,’ vroeg ik. ‘Met mezelf natuurlijk!’ klonk het stellig. Daar had ik niet direct een spits antwoord op en ik vroeg of hij naar zijn hartje aan het luisteren was. Ja, dat had hij al gedaan en het klopte nog. Ik kon alleen maar opgelucht zeggen dat ik blij was dat zijn hart het nog deed. ‘Heb je jezelf al een prik gegeven?’ probeerde ik. Het viel stil, ik hoorde hem denken en toen zei hij ‘Nou, dag oma Els.
|
|